Berlijn (1)

DDR- Transit Visa

Berlijn 1

 

Het was in het laatste kwartaal van de vorige eeuw dat ik met drie vrienden naar Berlijn ging, twee jongens, twee meisjes. We waren begin twintig. In de auto van een onzer moeders vertrokken we voor een paar dagen. Het was nog lang voor de val van de muur en bij Helmstedt (de grens met Oost-Duitsland) moesten we een Transitvisum kopen à 5 Oost-Duitse D-Marken. Ons doel was zowel West-Berlijn te bezoeken alsmede mijn Oost-Duitse vriend die in Oost Berlijn woonde. Ik had hem twee jaar er voor leren kennen op mijn eenzame Interrail-trip naar Scandinavië. Ik had een boek over Berlijn en de Tweede Wereldoorlog gelezen en wilde naar die stad. In Denemarken nam ik de boot naar Rostock en reed van daaruit per trein naar Oost-Berlijn. Daar leerde ik hem kennen, Günther, werkend in een Hänchenbar, waar hij de hele avond gegrilde kippen in tweeën knipte. Wij wisselden onze adressen uit. Hij een totaal verzenuwde man, ik een vrije-wereld ontdekker. De onplezierigheden van de grensbewaking zou ik die avond mee kennismaken, toen ik met de S-Bahn via Friedrichstrasse naar West-Berlijn reed.

Nu twee jaar later gingen wij met zijn vieren overnachten bij Frau Rühlicker, een kéurige oude Duitse dame in een enorm herenhuis, ik meen aan de Bismarckstrasse. De twee heren sliepen samen in een kamer en wij, de twee dames, sliepen in een andere kamer. En na onze bezoeken aan de stad werden wij voor een drankje ontvangen door de dame des huizes, Frau Rühlicker zo gezegd. In haar salon.

Een van de uitstapjes die wij maakten was, zoals afgesproken, naar Oost-Berlijn. Wij reden ’s morgens naar de grensovergang Checkpoint Charly. De bij mijn weten enige overgang voor Westerlingen. Met een dag-visum zouden wij hem gaan bezoeken, Günter. Ik had voor hem allerlei tweedehands LP’s bij Concerto gekocht en een vaantje van Ajax. Bij de doorgang van Checkpoint Charly werden wij apart genomen. Misschien omdat wij er te hippie-achtig uitzagen. Daar ga ik maar van uit. Het was de tijd van ‘beter langharig dan kortzichtig’.

Omdat ik al deze attributen bij mij had moest ik aan de grensovergang-soldaat van deze heilstaat vertellen wat daar de reden van was. Ik vertelde dat ik een vriend ging bezoeken. Direct werd ik meegenomen naar een kamer in het lelijke containerachtige gebouw. Ik nam plaats tegenover een enorm dikke zwaar ademende Duitser in uniform met waarschijnlijk een hoge rang. Hij legde zijn pet op tafel en begon mij te ondervragen. Wie ik was, wat ik deed (op dat moment werkzaam in de kassa van een Gemeentelijk Openlucht zwembad in de hoofdstad, als werkstudent). Wie mijn vader en moeder waren. Wie ik bezoeken wilde en waar ik hem van kende. Hoe lang ik hem bezoeken wilde. Met wie ik was. Wat zij voor werk deden, waar wij vandaan kwamen, hoe wij elkaar kenden. En ga maar door. Na een kwartier hakkelen in een soort van steenkolen Duits gaf ik, op de vraag wie mijn vrienden waren en wat hun ouders deden, antwoord dat één van deze vrienden zijn vader premier van Nederland was. ‘Aha,’ zei de enigszins onderuitgezakte vette ‘generaal’ op ongeïnteresseerde toon. Maar er klonk toch nieuwsgierigheid in zijn stem. ‘Hm’, hij wilde graag weten wat deze vader verdiende. Ik zei dat ik het antwoord schuldig moest blijven, geen verstand van zaken hebbend nog van inkomsten. Ik kon gaan. Mijn vriend moest nu de kamer binnen. Waarschijnlijk wilde hij meer weten.

-wordt vervolgd-

Plaats een reactie