Mondkapje

Iemand in mijn nabijheid biechtte iets op. De persoon in kwestie, Z,  schaamde zich maar kon het geheim niet langer voor zich houden. Het móest er uit.

In deze tijden van nieuwe regels loopt het hoofd soms om, zeker als er nog meer is om aan te denken. Ook ik denk wel eens, onderweg, heb ik míjn mondkapje bij me. Ik heb een voorraadje wegwerpmondkapjes in mijn zak en een stoffen exemplaar, met mooie afbeeldingen van alligators.  En toen ik afgelopen herfst in een Franse super naar binnenging en hier thuis de verplichting nog niet speelde, vergat ik het helemaal en had mijn trui voor mijn mond omhoog gehesen. Men keek mij bestraffend aan. Iemand had de bedrijfsleider ingelicht (ik was toch niet in Duitsland…?), buiten adem haalde mij in. In rap Frans begon tegen mij te brabbelen. Ik ontweek door in het Engels te antwoorden dat ik geen Frans sprak, waarom zou ik trouwens, Engels is toch een internationale taal om in te communiceren en we hoeven ons niet áltijd aan te passen. Misschien moesten die Fransen (en Duitsers en Italianen enz.) maar eens af van die eeuwige nasynchronisatie. Tot mijn verbazing stapte de modern uitziende twee meter grote bedrijfsleider zonder problemen over op Engels. Ik moest een mondkapje dragen, ze lagen voor in de winkel te koop. Maar in mijn auto lag een voorraadje voor thuis, drie dozen want stúkken goedkoper daar.                                                                                                                                                   

Ik spoedde naar de auto op de parkeerplaats. Opende een nieuwe doos, deed een vers mondkapje voor en deed daarna mijn boodschappen.

Z Was even in de stad en had kort de tijd om ook boodschappen te doen. Maar Z was ook het mondkapje vergeten, ontdekte Z, de enorme AH super achter het Paleis naderend. Wat nu? Voorgaande keren had Z voor de gelegenheid maar een nieuwe doos aangeschaft maar zoals sommigen een muurtje van Heinekenkratten kunnen bouwen, kon men bij Z thuis inmiddels een klein muurtje bouwen van de mondkapjesdozen. Z had geen zin in wéér een doos. Maar hoe dit op te lossen? De tijd ontbrak om nog langs huis te gaan om een mondkapje te halen. Z keek om zich heen, her en der lagen mondkapjes, op de grond. Moest Z nu een mondkapje van de grond op pakken? Gatver. Maar hoe het dan wél op te lossen? Er was niks anders voorhanden. Z bukte en pakte in een soepele beweging een mondkapje van de stoep. Er kwamen immers veel toeristen hier, het moest wel schoon zijn, het publiek was netjes……  Nonchalant deed Z alsof het mondkapje werd opgepakt om de straat op te schonen en alsof het vervolgens de prullenbak in zou gaan. Het tegendeel was waar. Met een slinkse beweging ging het mondkapje zogenaamd naar de prullenbak maar direct de jaszak in en haalde Z het ‘eigen’ mondkapje er uit om het voor te binden en zo stapte Z de winkel binnen. Het rook er zuur.                              

Met het schaamrood op de kaken, van de spanning had Z gehandeld. En met hetzelfde schaamrood vertelde Z. deze ‘anekdote’. Het werd echt tijd voor het ‘oude normaal’ waarin we weer gewoon in elkaars gezicht mochten hoesten en spreken met consumptie.