Vrienten en Rudi

Vrienten en Rudi

Het was winter, ergens rond december 2021. Mijn oudste dochter moest naar de apotheek nabij de Nieuwmarkt waar zij woonde. De baby lag thuis te snorren op het schapenvachtje, in de steeg waar op dat moment, vanwege de lockdown, goddank even geen blowende, pissende, kotsende en schreeuwende buitenlandse gasten waren. Het was daardoor rustiger en stiller dan ooit. Een weldaad!
Mijn oudste had Rudi, haar hondje van bijna dertien lentes jong, meegenomen om even te luchten en zich te ontlasten. Rudi was inmiddels doof en had staar en nadat hij enkele jaren geleden een spurt genomen had achter de ganzen aan, hier om de hoek, had hij een heftige operatie aan zijn beentje gehad en was niet meer zo snel, alles bij elkaar. Zijn ondertandjes waren getrokken en zijn tongetje hing er af en toe een beetje uit. Kortom dertien lentes jong dus. Nu waren zij aangekomen bij de apotheek waar zich een rij had gevormd voor de deur; één klant per keer in de zaak was toegestaan, met mondkapje. Covid greep om zich heen, Omikron. Zij nam plaats in de rij en zag dat er binnen een oudere heer stond die geholpen werd. Langzaamaan schuifelde de rij naar voren en kwam zij aan de beurt. Nu moest Rudi vastgemaakt worden, aan een haak, was die er wel? Op dat moment klonk een stem die tot haar sprak: ’Zal ik even uw hondje vasthouden en op hem passen?’ Mijn dochter, zoekend naar een plek om hem vast te maken zag de benen van de oude man uit de apotheek, maar meer nog, ze herkende de stem en keek omhoog, recht in het gezicht van de man: ‘Ja, want jonge vrouwen met hondjes en baby’s krijgen altijd mijn aandacht.’ Mijn dochter antwoordde in alle eerlijkheid en ad rem: ’Ik heb beide.’ En zo stond Henny Vrienten, gedurende het apotheekbezoek van mijn dochter met de oude Rudi in de hand. Veilig.
Thuisgekomen appte ze het verhaal en zei dat ze eigenlijk op zijn vraag: ‘Zal ik uw hondje even vasthouden en op hem passen?’ eigenlijk had willen antwoorden Doe Maar, maar er op dat moment niet op gekomen was.
Ik moest afgelopen week vaak aan dit verhaal denken.


En nu was Rudi meegekomen naar Winterswijk, waar ik voor enige tijd een huisje had gehuurd om me in stilte terug te trekken. Het zou zijn veertiende lente zijn. Hij was vele malen hier geweest, ver in de Achterhoek. Logeren bij mij, zijn honden-oma, in huisjes en in de caravan ’s zomers. De laatste keer was het zo warm dat we samen in de middag uit rijden gingen, met de airco aan. Overal was hij met ons allen mee gegaan, grote wandelingen had hij gemaakt met mijn dochter en met andere gezinsleden. Mijn dochter had hem uit het asiel gehaald zodra zij een eigen huisje kreeg. Rudi en zij hadden direct een klik. En bij de eerste stop, aan de overkant van het asiel, hadden we hondenbrokjes gekocht en had hij van blijdschap in de winkel tegen de stellingen geplast. Rudi was een schot in de roos. Even groot als Tibbe, onze kat, die achter de deur stond toen Rudi ons huis betrad, even hoog van schoft. Tibbe was van schrik doof daarna en schreeuwde als een oparazanger door het trappenhuis sindsdien. En Rudi ging overal mee naar toe, de eerste reis was Spanje, in de herfst van 2012. In het vliegtuig. Daarna vloog hij mee naar Italië, reisde met de auto mee naar Oostenrijk, Frankrijk, Tsjechië, Slowakije, Polen, Hongarije, Duitsland (met de trein naar het Zwarte Woud) en op vele plekken en in hotels in ons eigen landje, en logeerde weken bij ons als zijn ‘mama’ op reis was. Maar nu was hij in de Achterhoek, waar hij vele spoortjes achtergelaten had, met zijn kleine, ooit hard-rennende pootjes. Pootjes die hem nu voortsleepte en hem nauwelijks nog over een drempel heen konden tillen. Hij viel steeds om. Moest ’s nachts vaak wel vier keer eruit om te plassen en liep al langere tijd rondje rond zijn eigen as, of om de mijne. Longeren noemde ik dat. Want hij moest aan de lijn om tegen zichzelf beschermd te worden, anders zou hij ‘wegrennen’ en zoekraken of aangereden worden. En nu was hij hier aangekomen, in een van de buurtschappen van Winterswijk, onze en zijn geliefde plekje. En hier mocht hij zijn laatste stapjes zetten, lag hij voor het laatst samen met zijn ‘mama in bed’, knuffelden we hem en zeiden hem hoeveel we van hem hielden en houden en wat hij voor ons betekend had, heel dicht in zijn oortjes, zodat hij het misschien ook een beetje nog kon horen. Maar het leven viel hem zwaar, hij vocht zich door de dagen heen en wij wilden de tijd wel terugdraaien, stilzetten. Die laatste ochtend, op zeven april, was er een onverwacht en onvoorspeld zonnig momentje en wandelden wij zwijgend een laatste ommetje, over het zandpad, langs de stille weg en door een klein bosje. Het laatste stuk werd hij getild. Thuisgekomen stond zijn laatste maaltje op hem te wachten. Hij moest vroeg eten, dat was beter tegen de misselijkheid……… ’s Ochtends vroeg had hij nog een beetje makreel gehad en voor de brokjes sprong hij al lang niet meer. Nu kreeg hij vlees met sperzieboontjes en appelmoes. Hij likte er een half bakje van naar binnen en legde zich op de kussenuitstalling neer. Wij zoenden hem, aaiden hem. Om halfzes kwam de dierenarts.


Rudi en Henny Vrienten, zij ontmoetten elkaar december 2021, voor eventjes. Nu zijn beiden dood. Ik hoop dat ze elkaar ergens boven, in die wolkenhemel waar we allemaal elkaar hopen terug te zien, elkaar weer even kunnen ontmoeten. Misschien wil Henny hem dan ook nog even vasthouden en op hem passen. Rudi is echt lief hoor, en Henny was dat ook. Een gemis. Probeer het maar, Doe Maar.

Vriendschap en/of de Gemene Deler

Overpeinzend de tijd kom ik uit bij deze titel. Was een gemene deler ooit iets wat je delen kon, zonder rest, tegenwoordig lijkt het meer een deler te zijn die gemeen is en iedereen met rest laat zitten. Een deler die de mensen verdeelt. Een splitser. Een splijter. Die mensen met restgevoelens laat zitten, waar ze weinig tot niks meer mee kunnen, omdat iedereen van elkaar afgesneden is geraakt. Letterlijk, bijna. Ik val maar met de deur in huis.

Door de situatie waarin we al jaren leven nu, is er een overvloed aan denktijd. Of navelstaren? Ik ga uit van het eerste. En vraag me af of het erg is dat we in deze situatie zitten. Menigeen zegt van wel. Velen vinden ook van niet. Een pas op de plaats is goed. Maar wat doen we er mee? Zijn alle beloftes die we elkaar deden, uitgekomen? Bracht het ons bij elkaar? Of verwijderde Corona onze lijnen van verbinding juist. Is ‘ons mycelium’ kwetsbaar gebleken. Of blijken vriendschappen die misschien niet goed geworteld waren niet bestand tegen de druk die ontstaan is? Waaien we om, vallen we over elkaar of tegen elkaar?

Het valt me op dat de ene vriendschap meer onderhoud behoeft dan de ander. Er zijn vriendschappen die al zo lang bestaan dat ze tegen een stootje kunnen. Je ziet elkaar soms jaren niet of heel misschien een keer per jaar, maar de band is zo hecht dat hij niet verbreken kan. Wat er ook gebeurt. Tegelijk zijn er vriendschappen die misschien meer beloven dan ze in werkelijkheid zijn. Misschien door verschillende belangen, door verschillende karakters kwetsbaarder. Maar is dat ook zo? Of is het zo dat men te veel verwacht omdat iedereen anders in vriendschappen staat? Het op een andere manier beleeft. Zelfs bij ouder worden blijft die ontwikkeling, of stilstand bestaan. Of is het teleurstelling? Het is moeilijk te bepalen en kost denkwerk, en toch misschien navelstaren, relativeren, geven en nemen. Balans vinden, hoge verwachtingen bijstellen. Of incasseren?

Alles staat op scherp tegenwoordig, het dunne laagje van de beschaving lijkt sleetser dan ooit en niet bestand tegen de ontwikkelingen die elkaar razendsnel opvolgen en tegelijk stilstaan. Mutaties, stilstaande economieën. Is dát erg? Ja, dat is erg omdat we terug geworpen worden en moeilijk kunnen accepteren in welke situatie we zitten. In alle opzichten. Is het erg dat de steden uitgestorven zijn? Ik vind van niet, en als ik om mij heen navraag hoor ik mensen, stadgenoten veelal, die mening delen. Een zegen! De rust die we even over ons kunnen laten neerdalen is weldadig, verkwikkend.  De hectiek van de dolgedraaide maatschappij is een halt toegeroepen. We kunnen wereldwijd even op adem komen. Misschien eens op een rustige manier proberen invulling te geven aan de toekomst. Is het erg om even te kunnen genieten van de eigen plek, zonder het gevoel te hebben zich als een hert kijkend in de koplampen te moeten verplaatsen door de eigen omgeving. Is het erg eindelijk weer eens even te kunnen genieten van een rustig museumbezoek in plaats van gedrang tussen hijgende medekijkers. Nee, dat is niet erg. De reden waarom is uiteraard wel erg. En de gevolgen voor de economie eveneens. Omdat die ook weer zijn weerslag heeft op de kleine middenstander, om maar een voorbeeld te noemen. Dus ook op de mentale veerkracht. Dat is erg. Zeker. Dat mensen getroffen worden in hun basisbehoeften, in hun bestaan, in hun zekerheden, hun veiligheidsgevoel en hun creativiteit- op alle vlakken. Maar hoe erg is het als we even stilstaan? Even tot bezinning kunnen komen. Ons misschien afvragen hoe het komt dat we staan waar we staan. En proberen die bruggen te repareren en herbouwen. Zodat we weer ‘le pont de beau voisin’ worden, weer mét elkaar in plaats van tegen elkaar kunnen zijn. De vriendschappen herstellen in plaats van beschadigen en elkaar de maat te nemen. Bouwen aan een -misschien wel- betere toekomst.

Op deze kerstdag denk ik hierover en hoop ik dat de Gemene Deler geen resten achterlaat die spijt geven. En dus hoop ik op een mooi 2022. Met vereende krachten. En diepgewortelde vriendschappen     

Zo is het toevallig……

Bestaat toeval?

Een jaar geleden ging ik op een herfstige namiddag op de fiets naar Karel, van vroeger. Ik deponeerde een brief in zijn brievenbus maar werd op straat aangesproken door Rinus, ik geef hem nu een naam. Een beetje een brutaal jongetje op leeftijd. Zo vond ik hem zelf, toen ik een meisje was en nu, in de herfst van mijn eigen leven vind ik dat nog steeds. Hij vroeg verleden jaar wat ik kwam doen. Hij woonde in hetzelfde appartementencomplex als Karel. Karel had ‘iets’ aan zijn been en was die dag spoorslags verdwenen, per ambulance richting hospitaal. Wát er precies was, wist hij niet. Dat vertelde Karel later zelf.

Nu, een jaar later breng ik Karel een foto die mij per mail toegezonden is. Er op te zien is een gezelschap dat destijds onder de bevlogen leiding van Karel kon puberen. Ikzelf prijk in het midden, gezeten op de schoot van een jongeman met lange krullende haren. Dezelfde jongeman die nog steeds een belangrijke rol in mijn leven speelt. Nu echter kaal en woonachtig in Wenen. Mijn oudste boezemvriend. Een van de vier. We worden op de foto omringd door de vrienden van toen, jonge, mooie mensen, gestoken in de mode van destijds, 1969-1970. Met een grote toekomst nog. Van sommige weet ik hoe die gegaan is. Bij de één een mooie carrière bij de ander een hopeloos leven. Veel hangt af van waar en door wie je door omringd wordt en hoe je je eigen leven vorm wilt en kunt geven.

Ik open de deur van het appartementencomplex waar Karel woont en in de hal staat dezelfde Rinus als verleden jaar. Was ik toen nog een beetje verlegen, nu zeg ik: ’Dat is toevallig.’ Rinus antwoordt ontkennend. Ik zeg hem dat ik precies een jaar geleden ook een brief kwam brengen en hem toen ook trof, en nu weer. Rinus vraagt voor wie ik kom en wat er op de foto te zien is die ik in een glashoesje gedaan heb. Ik wijs hem Karel aan. ‘Maar die is veel ouder,’ zegt hij. Ik wijs hem mijzelf aan, op de foto en zeg: ’Kijk, dit ben ik, en ik ben ook ouder. Het is een foto van lang geleden.’ Ik weet dat het hoofd van Rinus soms een beetje in de war is. Dat merkte ik verleden jaar en het werd mij bevestigd.

Rinus vertelt dat Karel slecht ter been is en net uit de Ardennen komt en dat zij elkaar regelmatig tegenkomen in het buurtcafé. ‘Maar dat is vandaag dicht’. Zegt hij, met zijn nog steeds ondeugende gezicht.

Ik wens hem het beste en zeg hem: ’Tot volgend jaar.’ Rinus steekt de sleutel in het slot dat toegang geeft tot de volgende ingang, die naar de appartementen leidt. Als ik hem volgend jaar weer tref, zal ik trakteren want 3x is scheepsrecht en betekent ook trakteren. Zo is het toevallig ook nog eens een keer. Nietwaar?!

Mondkapje

Iemand in mijn nabijheid biechtte iets op. De persoon in kwestie, Z,  schaamde zich maar kon het geheim niet langer voor zich houden. Het móest er uit.

In deze tijden van nieuwe regels loopt het hoofd soms om, zeker als er nog meer is om aan te denken. Ook ik denk wel eens, onderweg, heb ik míjn mondkapje bij me. Ik heb een voorraadje wegwerpmondkapjes in mijn zak en een stoffen exemplaar, met mooie afbeeldingen van alligators.  En toen ik afgelopen herfst in een Franse super naar binnenging en hier thuis de verplichting nog niet speelde, vergat ik het helemaal en had mijn trui voor mijn mond omhoog gehesen. Men keek mij bestraffend aan. Iemand had de bedrijfsleider ingelicht (ik was toch niet in Duitsland…?), buiten adem haalde mij in. In rap Frans begon tegen mij te brabbelen. Ik ontweek door in het Engels te antwoorden dat ik geen Frans sprak, waarom zou ik trouwens, Engels is toch een internationale taal om in te communiceren en we hoeven ons niet áltijd aan te passen. Misschien moesten die Fransen (en Duitsers en Italianen enz.) maar eens af van die eeuwige nasynchronisatie. Tot mijn verbazing stapte de modern uitziende twee meter grote bedrijfsleider zonder problemen over op Engels. Ik moest een mondkapje dragen, ze lagen voor in de winkel te koop. Maar in mijn auto lag een voorraadje voor thuis, drie dozen want stúkken goedkoper daar.                                                                                                                                                   

Ik spoedde naar de auto op de parkeerplaats. Opende een nieuwe doos, deed een vers mondkapje voor en deed daarna mijn boodschappen.

Z Was even in de stad en had kort de tijd om ook boodschappen te doen. Maar Z was ook het mondkapje vergeten, ontdekte Z, de enorme AH super achter het Paleis naderend. Wat nu? Voorgaande keren had Z voor de gelegenheid maar een nieuwe doos aangeschaft maar zoals sommigen een muurtje van Heinekenkratten kunnen bouwen, kon men bij Z thuis inmiddels een klein muurtje bouwen van de mondkapjesdozen. Z had geen zin in wéér een doos. Maar hoe dit op te lossen? De tijd ontbrak om nog langs huis te gaan om een mondkapje te halen. Z keek om zich heen, her en der lagen mondkapjes, op de grond. Moest Z nu een mondkapje van de grond op pakken? Gatver. Maar hoe het dan wél op te lossen? Er was niks anders voorhanden. Z bukte en pakte in een soepele beweging een mondkapje van de stoep. Er kwamen immers veel toeristen hier, het moest wel schoon zijn, het publiek was netjes……  Nonchalant deed Z alsof het mondkapje werd opgepakt om de straat op te schonen en alsof het vervolgens de prullenbak in zou gaan. Het tegendeel was waar. Met een slinkse beweging ging het mondkapje zogenaamd naar de prullenbak maar direct de jaszak in en haalde Z het ‘eigen’ mondkapje er uit om het voor te binden en zo stapte Z de winkel binnen. Het rook er zuur.                              

Met het schaamrood op de kaken, van de spanning had Z gehandeld. En met hetzelfde schaamrood vertelde Z. deze ‘anekdote’. Het werd echt tijd voor het ‘oude normaal’ waarin we weer gewoon in elkaars gezicht mochten hoesten en spreken met consumptie.

BOOS vs BLIJ

Boos vs Blij

Deze ochtend heb ik me weer bezig gehouden met mijn verslaving: Nieuws. De Koning is ontwaakt uit zijn nare droom, de vlag is gisteravond gehesen op zijn vorstelijk paleis nadat hij met een lijnvlucht (??) terug gekeerd was van zijn kortste vakantie ooit (zoals ik destijds ook een vakantie had van 3 uur reistijd en vervolgens ’s avonds op de snijtafel lag in den vreemde). Het zijn vaak de onvergetelijkste vakanties. Ik zag het aan zijn gezicht achter het venster van zijn auto. Hij keek als een boze papa die voor de hele natie, wat zeg ik, de hele wereld voor paal staat. In deze tijd, het jaar van Corona. Mochten we nog denken dat we in het jaar van de rat leven, er is een mutatie opgetreden. En daarmee deed een heel eng virus zijn intrede, het virus van ongelovigen, ondermijners. Hele grote groepen worden er mee besmet, steeds meer. Het neemt met een razendsnel tempo toe, het is doodeng. Gelukkig zijn er velen tegen bestand en houden het hoofd koel, beschikken over gezonde weerstand.

Vandaag bleek dat het virus ook in de vorm van allerlei blaadjes wordt verspreid. In brievenbussen en onder ruitenwissers belandt het, ongevraagd, zoals een virus te werk gaat. Mensen worden afgeschilderd in karikaturen. Ik rilde er van. Het deed me even denken aan de blaadjes en karikaturen die in het interbellum zo floreerde. Ook een virus en we weten welke pandemie die teweeg gebracht heeft.

Maar ik wilde de zaak ook positief keren. Ik schreef een kaart aan Karel, mijn eigen Jeugdleider uit de tijd dat ik mij zelf leerde kennen, de puberteit, de tijd die zo bepalend was en waar ik mijn vrienden leerde kennen die ik nog steeds zie.  Díe Karel. Die ook positief in het leven stond en staat. Die mooie boeken schreef, en veel leuke sketches voor kinderen. Een heldere opbouwende geest. Er liep en loopt al maanden een afspraak. Ik schreef en besloot op deze mooie dag de kaart zelf in de bus te gooien bij hem. Fietsend over de stille, zonnige herfstgracht sprak ik in mijzelf wat ik zeggen zou als ik de blaadjesverspreiders zou tegen komen, de krantjes verspreiders bedoel ik natuurlijk. Ik zou ze uitmaken voor fascist, want zo dacht ik erover. Ze vormen in mijn optiek een gevaar voor onze democratie. De NOS had immers moeten zwichten en hun stickers van hun auto’s moeten halen, politici werden en worden bedreigd. Het maakte mij boos, woest. Ik zag parallellen. We moesten -ook- dit virus zien te bestrijden. Met diezelfde spreekwoordelijke hamer.

Ik naderde Karels huis, in een nieuw gebouwde wijk aan een plein dat ze onlangs, zonder enig overleg, na bijna hónderd jaar, hadden willen omdopen in het Johan Cruijffplein. Wat een gekke wereld is het toch geworden. Maar nu reed ik bij zijn deur. Een oude, enigszins sjofel uitziende man, liep mij met zijn stok tegemoet en riep: ‘Bij wie moet u zijn.’ Mijn eerste, en zeer karakteristieke gedachte voor mij, was: waar bemoei je je mee. Ik hou niet zo van dat soort bemoeizucht. Maar de man had ook iets branieachtigs. En toen hij voor mij stond herkende ik hem direct, hij had een ondeugend  gezicht, nog altijd, zij het in de nadagen van zijn leven. Ik had hem altijd leuk gevonden en toevallig onlangs nog gezocht (zoals ik altijd alles opzocht) of hij nog leefde. Hier was het bewijs: Rinus, Zo Is Het Toevallig Ook Nog Eens Een Keer, Ferdinandusse. Karel, nou, die was gisteren per ambulance opgehaald. Rinus had nog gevraagd of hij naar de Borrelclub ging. Nee, het was iets met zijn knie geweest. De afspraak liep spaak, zoveel begreep ik nu wel en Rinus adviseerde om even aan te bellen. Ik zei dat ik dat opdringerig vond. Ik zou wel bellen, met de telefoon. Hij: ’Je kunt toch aanbellen en dan vragen of ze ook telefoon hebben. Het is een grapje.’

Ik fietste naar huis, hem een goede gezondheid wensend en het idee gevend dat ik géén idee had gehad wie hij was. Maar ik was blij. Hij had mijn humeur opgevrolijkt. De hele virus-shit was even doorgetrokken. De terugweg verliep vederlicht, als een blaadje in de wind.  

Van Rossum

VAN ROSSUM

Bij deze naam, Van Rossum, denk ik direct aan De Roze Koeken bij Villa Achterwerk: hectiek, knal-boem-tsjak, slaan. Onnavolgbare bewegingen maar enorm om te lachen.

Terug gekomen uit de Achterhoek, waar ik bij toeval de gehele Coronaperiode in een weiland heb doorgebracht, ben ik geheel onthaast en ontstadst. Tot een kwartier geleden. Ik ging mijn eerste aankoop doen in een winkel, Van Rossum, in de Beethovenstraat. Gisteren had ik een boek bij hen opzij laten zetten. Toen was al gebleken dat er grote veranderingen -voor mij althans- hadden plaatsgevonden. Ik belde met de ene winkel, een meter of 300 verderop, en werd doorverbonden met Van Rossum, ‘want daar is het nog wel op voorraad.’ Blijkbaar zijn de winkels vastgegroeid aan een keten die zich in het centrum van deze stad bevindt. Na een mooi klassiek stukje werd de telefoon beantwoord door een slaperig klinkende heer. Het boek was er en werd opzij gezet, de winkel was vanaf 12 uur geopend. ‘Twaalf uur??’stelde ik vraagstellend vast. ‘Ja, in verband met Corona.’ Antwoordde de meneer.

Ik was er net, om kwart over twee, om het boek af te halen. De winkel oogde gesloten want het was donker binnen. Er was wel een bord met GEOPEND en een aantal A-4tjes met richtlijnen: handenhygiëne, 1.5 meter afstand, niet meer dan 5 mensen in de winkel. Maar het belangrijkste, het gebruik van een mandje. Er stond geen mandje. Binnen zag ik 1 mevrouw, die aan de toonbank geholpen werd, zonder mandje, en een wachtende meneer, met een mandje. Na enige tijd verscheen uit het donker een mevrouw, met een mandje. Zij vroeg de meneer of hij in de rij stond, wat hij bevestigde. Daarna zei ze: ‘U bent eerst want ik was nog in de winkel.’ De meneer werd geholpen. Hierna trad de mevrouw met het mandje naar voren. Ik zei: ‘Ík ben nu aan de beurt want ík stond wel in de rij.’ De verkoopster zei dat de dame met het mandje al veel langer in de winkel was. ‘Maar niet in de rij.’ De dame met het mandje bood nu aan dat ik voor mocht. ‘Nee, nee,’ sprak ik gastvrij, ‘ga uw gang.’ Zij herhaalde haar aanbod. Ik zei nu: ‘We gaan er niet teveel woorden aan besteden, ga uw gang. Ik wacht. Maar ik kom alleen iets halen hoor.’ Mijn ergernis verbergend.

Nu kondigde de verkoopster aan dat zij haar collega erbij zou roepen. Vanuit een achterkamer verscheen een manspersoon. Hij zei: ’U heeft geen mandje, u moet een mandje hebben.’ Ik antwoordde dat er geen mandjes waren. Maar ik moest dan buiten wachten. Het stond er toch duidelijk. ‘Oh, zei ik, ik heb alles gelezen maar dat had ik niet gezien.’ Deze beschrijving stond binnen opgesteld. Bij de kassa stonden opgestapeld 2 mandjes. Die moesten eerst schoongemaakt worden alvorens ze bij de ingang werden geplaatst. Meneer liep duidelijk achter waardoor er onterecht mensen in de rij buiten stonden te wachten, en ik illegaal binnen was, zonder mandje. Meneer pakte een fles ruitenreiniger, of iets dergelijks en begon enorm te sprayen en zei dat ik nu een mandje moest pakken. Ik pakte een mandje van de toonbank want het was me met al dit gegoochel ontgaan waar welk mandje heen ging. Ik kon het niet meer bijhouden en raakte gewoonweg in de war, na zoveel rust en buitenlucht en weinig prikkels, de afgelopen drie maanden. ‘NEE, dat is het mandje van die mevrouw.’ Sprak hij licht hysterisch. De mevrouw die van het mandje was dus. (Ooit heb ik Adriaan van Dis bij de Albert Heijn in de Gerrit van der Veen ook zo op zijn mandje gezet zien worden, door de cassière daar. Hij was door zoveel agressie toen ook helemaal uit het veld geslagen.)

Nu pakte ik hét mandje, het plakte van de kleverige nattigheid. De man zei snel: ’Mijn collega helpt u verder want we mogen niet met zijn tweeën achter de kassa staan.’ En verdween spoorslags.                                Ik ben niet snel van slag, maar nu was ik wel even van mijn apropos. Lang in het veld gezeten maar er nu even úit geslagen. Ik sprak: ‘Ik ben drie maanden in de Achterhoek geweest en moet even wennen aan al deze stadse regels, ik heb het allemaal niet zo meegekregen; rijen en regels zoals hier. Het is daar veel dunner bevolkt.’ ‘Dan bent u vast helemaal ontstresst,’sprak nu een nieuwe mevrouw met een vers mandje. De andere was weg. En buiten stond een mevrouw te wachten op een mandje. ‘Nou,’, zei ik, totdat ik hier kwam wel ja,’ en lachte er dom bij. Als een van de vele schapen die mij vergezeld hadden tijdens mijn retraite.

Buiten gekomen voelde ik de adrenaline. Snapt u het nog? Ik snap er helemaal niks meer van. Het leek wel een autistisch theater van de Lach. En al schrijvende denk ik ook ineens aan Maxim Hartman met ‘Mand…..’

Honza/Hotel Pupp

Honza en / of Hotel Pupp

’s Ochtends werden wij wakker in een zonovergoten kamer. Aan de ene kant alleen maar bomen, in de verte Karlovy Vary in het dal.

In de eetzaal, een grote ronde ruimte met rondom ramen, stonden twee tafels gedekt voor ons, met aan elke tafel voor twee mensen een copieus ontbijt uitgestald. Te veel. Zeker voor mijn kleine (gbp) maagje. Maar ondanks dat, gewoon te veel. Waarom moest alles zo overdadig zijn tegenwoordig.     We nipten van de spijzen en dronken koffie en thee. Daarna gingen de ‘kinderen’ via een pad door het bos naar het dal, richting Karlovy Vary. Ik zwaaide ze uit en zag dat naast Rudi er nog een hond in hun gevolg te zien was. Onderwijl hoorde en zag ik hen gebaren dat de hond weg moest. Kssjjjt!

Na een uur verscheen een app met een foto: ‘We hebben een probleem. Kun je vragen van wie deze hond is?’ Ik ging naar de receptie. Daar zat de zelfde vrouw die het ontbijt verzorgd had, de kleine in de shabby rok en bloes, met het ‘gitzwarte’ haar. De hond bleek van haar of van haar dochter, in ieder geval was hij bekend. En hij bevond zich nu op zo’n zes kilometer afstand, in de stad. Het gaf een hoop onrust toen men begreep hoe de vlag erbij stond.

Na wat geharrewar met de dochter (nam ik aan) ging de oudere vrouw mij voor in een klein autootje, richting stad. En omdat zij eigenlijk niet gemist kon worden in het hotel, had ze flink de vaart erin. Ik scheurde achter haar aan. Beneden aangekomen bij hotel Pupp stapte de vrouw uit. In haar handen had zij nu een doorzichtig boterhamzakje met een halfpond afgesneden worstvariatie, in plakjes, een soort Bassieworst. Op dat moment kwam er een app van mijn dochter: ’De hond is weg gerend. Ik wilde hem een riem omdoen en toen rende hij ineens heel hard weg.  En we staan niet bij het goede hotel, we komen er aan.’ Ik deelde het de vrouw mee. Geïrriteerd vertrok ze. Huiswaarts.

Ik parkeerde mijn auto op een privéparkeerplaats aan een beek, kocht een kaartje en we liepen (nog maar met één stok) een bruggetje over naar de andere zijde. Een pad waar Goethe blijkbaar ook wandelde, tijdens zijn leven. Zo stond er geschreven bij zijn borstbeeld. Ineens verscheen uit het niets over Goethes schouder glurend Honza,  de naam die wij de hond gegeven hadden omdat alle mannen in Tsjechië Honza heten, of Jan, wat blijkbaar hetzelfde betekent daar. Honza keek en rende naar ons toe. Het was allemaal om Rudi te doen, die, hoewel ook een mannetje, altijd andere mannetjes achter zich aan had. Wij paaiden hem door rustig te blijven staan en te aaien.

Ik belde ons hotel en binnen tien minuten stonden moeder en dochter (?) nu bij ons. Met een riem. Honza werd beloond dat hij ‘a good boy’ was en Maria ontplofte bijna van ergernis omdat Honza al hun tijd verpest had en er geen bedankje af kon. ‘Een fucking domme kuthond,’ vertaalde mijn dochter het in haar altijd fijnbesnaarde eigen woorden. Van wie ze dat toch geleerd had…… (de gevleugelde uitspraak van mijn kinderen achterin de auto zittend: ‘Snap jij nou dat we gewoon ‘papa’ en ‘mama’als eerste woordjes hebben geleerd…..?’ Ik verklaarde het altijd dat het voortkwam uit mijn ‘Gilles de la Trourette.’)

 

 

 

Hotel Pupp

Wij togen nu naar hotel Pupp. Sinds we gehoord hadden dat daar Casino Royale ten dele opgenomen was (de James Bond film uit 2006) wilden we dat wel zien. Hoewel het ons eigenlijk vooral om de naam ging. Hoe vaak we die niet uitspraken. Of door anderen lieten uitspreken, de weg vragend. Hilariteit. Kinderachtig maar wél leuk!

Hotel Pupp bleek totaal vergane glorie tegen woekerprijzen. In eerste instantie kozen we de verkeerde ingang, naar het hotel of de eetzaal. Alles kraakte onder onze voeten, ik was bang door de vloer te zullen zakken, hoewel mijn gewicht met ruim een derde toch inmiddels was afgenomen.    We moesten nog even doorlopen om de juiste ingang te vinden naar het café. Daar namen wij plaats op een bankje in een ruimte die enigszins deed denken aan Americain, of misschien Krasnapolski in een slechte versie. Of het ooit in brand gevlogen Hotel Polen. De ruimte leek dubbel zo groot door alle spiegels langszij.  Meer een Belgische spiegeltent dus.

Er kwam een keurige ober aan en wij bestelden vier hete chocolade en een stukje cake. De chocolade was, zoals vaker in Tsjechië, een soort hete pudding.                                        Rudi vloog gelukkig de bediening deze keer niet aan, zoals hij wel gewoon was te doen en wij hem dan vaak tegen de grond moesten drukken, uit schaamte.

De rekening was het driedubbele van wat we, tot heden, gewend waren geweest te betalen. Pupp was niet niks. Geen kattenpis.

Nadat we ons gelaafd hadden aan de chocoladepudding liepen wij de stad in. Ik ging aanvankelijk mee, maar bleef uiteindelijk toch achter op een bankje. De gracht was mooi, de huizen eveneens. Het was vooral niet zo druk als in Praag (dat sinds de laatste keer dat ik er was ergens begin ‘80, bedolven werd onder toeristen).  Ik wachtte, ondertussen mijn ogen uitkijkend naar Chinezen, Russen, en andere toeristen. Niemand ging een winkel in, de eigenaren stonden te somberen in de deuropening. En na enige tijd kreeg ik een app: ’Mam, je mist niks. Het is hier Disneyland.’

 

 

 

Op pad in Tsjechië (deel 1)

 

Op pad in Tsjechië (deel 1)

De Tomtom leidde ons via smalle provinciale wegen naar Pardubice. Af en toe werden we door gehuchten geleid waarbij we ons afvroegen of de Tomtom stomstom geworden was. Gaten in een smal wegdek, of geen wegdek en alleen maar zand met kiezels en kuilen met plassen alsof we meereden met een rally. Soms passeerden we oude tuintjes met boerenbloemen, fruitbomen die minder dan voorgaand jaar hun vruchten afwierpen of zouden gaan werpen omdat de lente te koud geweest was. Een oud mannetje of vrouwtje stond iets gebukt te knippen uit een moestuintje. Dan weer passeerden we een verlaten stationnetje, nog ergens in de negentiende-  en halverwege de twintigste eeuw dienstdoend, om ineens aan de kop van een file bij een stoplicht in nergensland uit te komen. Scheve ogen. Stomstom bleek toch Tomtom, en leidde ons terecht om. Tijdwinst.

Na een uur of wat kwamen we aan op de plek die ik speciaal had uitgekozen, een appartement met uitzicht op de eeuwig opgaande zon; het uithangbord van de Lidl in Karlovy Vary. Dáár had ik me op verheugd. Wakker worden met de Lidl, verse broodjes van Tsjechische makelij, warme chocola of koffie voor maar zestig cent. Hoe heerlijk kon de dag beginnen.                                                                                                                                                                                                                                                                           We reden naar het afgesproken adres aan de Bulharski om de sleutel op te halen. Die zou zich moeten bevinden in een kluisje daar. De ‘kinderen’ (allen boven de twintig inmiddels) gingen op onderzoek uit en kwamen na enige tijd terug in gezelschap van een forse, gebruinde heer in een korte broek en felrood T-shirt. Hóe de persoon heette, bij wie we de sleutel moesten halen. Dominante achterdocht droop van zijn gezicht. Wat zijn voornaam was, of ik een e-mail had…. Ik liet het hem zien, vanaf mijn telefoon en spelde zijn naam. ‘Dead! He is dead!’ Hij liet er geen twijfel over bestaan.                                                                                                                                                                                        ‘Dead???’ , was mijn onthutste antwoord. Even dacht ik dat ik in de maling genomen werd maar de man was overduidelijk serieus, er viel met hem niet te spotten.                            ‘Yes, I don’t know when he died but he was found two days a go, dead.’

Op advies van de man reden wij naar het appartement en een volgende poging werd gedaan om de sleutel te bemachtigen. Misschien was hij daar, bij het appartement zelf. Niks te vinden. Inmiddels hadden we wel alvast de warme chocola bij de Lidl gehaald, nog net voor sluitingstijd. Hoewel zondag en al bijna acht uur ’s avonds. (In Tsjechië heel gewoon. Kom daar maar eens om in Oostenrijk of Duitsland. Alles dicht op zondag).

Ik belde Booking.com en deed kond van onze ervaringen. Och heden, ze condoleerden ons nog net niet maar de service bleek optimaal. Er werd geholpen dat het een aard had. Een lijst naar mijn mailadres van adressen in de buurt van dezelfde prijsklasse en tips hoe bij thuiskomst op te lossen. Ik ging op zoek naar een plek die ik vele malen bekeken had, maar niet gekozen. Daar reden wij naar toe. Het zou een houten hutje worden bij een hotel. Aangekomen bleken de hutjes nog vuil te zijn van de bruiloftsgasten die er het weekend rond gehost hadden. We mochten tegen gereduceerd tarief in het hotel en zo deden wij ook. Het was inmiddels donker en laat en we verlangden naar een bed. En eten maar de keuken was dicht. De kinderen sleepten de tassen omhoog en Berend haalde nog iets van beneden uit de auto, die op een grote verlaten parkeerplaats stond. Uitzicht in de diepte op het grote verlichte hotel Imperial. Ondertussen bleef Berend nogal lang weg.

Toen hij eindelijk terugkwam zei hij: ’Ik heb nou zoiets geks mee gemaakt. Ik stond heel diep met mijn hoofd in de achterbak naar iets te zoeken en ineens voelde ik aan mijn blote kuit (korte broek) iets knabbelen. Toen ik mij omdraaide zag ik een hele kudde zwarte schapen staan en één knabbelde aan mijn kuit dus.’ Ik keek uit het raam, maar zag niets. Hij vervolgde: ‘En toen ik weer in het hotel was en de trap op liep, stond daar een grote lege schilderijlijst, met níks er in.’ Maria zei: ‘Daar komen wij straks in te hangen……’                  Ik griezelde bij de gedachte. Het deed me denken aan Tom Tippelaar.

Die nacht droomde ik van mijn moeder die al vier jaar dood was. Zij leidde mij de juiste weg. Op de achtergrond hoorde ik in mijn slaap schapen…….. De volgende ochtend zag ik de hond. (deel 2)

De volgende ochtend werden wij aan het ontbijt ontvangen door de eigenaresse van het hotel, een kleine gedrongen oudere vrouw met gitzwart geverfd haar en een shabby rokje dat van achteren hoger zat dan van voren, daarop een blouse naar de laatste Tsjechische mode, vergelijkbaar met die van ons…………. destijds: lila vegen wisselden grijze wolken af, met een wit accentje erdoorheen. Misschien zou je het nu ‘vintage’ noemen. Ik noem het pro-depressiva.

We aten van het veel te uitgebreide ontbijt en vertrokken voor een dagtochtje Karlovy Vary. Op naar: hotel Pupp.

 

 

ZIJN

ZIJN

Herinneringen als ijkpunt, ijkpunt van herinneringen

 

Wat als je eersteling krampjes heeft na de voeding,

Je wiegt het, lopend door de kamer, op je arm in slaap

 

Wat als je kind als peuter een wespensteek op d’r lip heeft gekregen,

Je troost het en probeert de lip te doen slinken

 

Wat als je kind op school vernederd wordt omdat andere kinderen zichzelf intelligenter vinden,

Je troost het en roept de school ter verantwoording

 

Wat als je adolescente kind in d’r moderne gescheurde broek wordt aangerand door een BN’er als hij z’n hand in d’r broek steekt,

Je bent samen verbijsterd door zoveel brutaliteit

 

Wat als er van je kind misbruik gemaakt wordt juist op ‘n plek waar het veilig moet zijn,

Je probeert te steunen en de juiste stappen te nemen, wetend dat je altijd hopeloos te kort zult schieten

 

Wat als je kind wordt beticht dat ‘t fout is en zich niet verweren kan, terwijl je altijd naar eer en geweten hebt gehandeld en weet dat die basis verankerd is in je kind maar dat de wereld zo gepolariseerd is dat gesprek blijkbaar onmogelijk is,

Je voelt je gekneveld omdat je alleen nog aan de zijlijn mag staan ….. hopend op een eerlijke uitkomst

 

En wat als je alleen nog maar aan de zijlijn mag staan en hooguit kan vragen : ‘kan ik wat voor je doen?’ Van loef naar lij, haal lij maar weg, wat overblijft is : zijn.

Elektrocutiesauna

Elektrocutiesauna

 

We gingen naar een hotel in het oosten van het land, ik had nog een tegoedbon, die ik afgelopen zomer had gekocht. Reden was een bezoek aan het dierenhospitaal waar Rudi afgelopen zomer geopereerd was. Bij toeval waren we daar terechtgekomen en de operatie was goed geslaagd. Hij had, achter de ganzen aanrennend, zijn kniebanden en knieschijf gescheurd.

Na het bezoek reden we door om een nachtje over te blijven. De foto’s en hotelbeschrijving zagen er zeer aanlokkelijk uit. Fijne kamers, een sauna en zwembad, mooie omgeving. Twente, kortom. Het lag tegen de grens aan, met Duitsland.

Aangekomen in het hotel, lag het langs een provinciale weg. Niet heel druk, maar toch. Ik checkte in. We kregen een kamer aan de achterzijde. Nee, geen interesse in het ontbijt. Inmiddels bekend geworden met de goedkope afbak-broodsoorten en Aldi-beleggingen, voor € 16 pp. De sluitpost van deze hotelketen.  Nee, dank u. En met de sleutel in de hand liepen we de stille gangen door naar onze kamer. Rudi als een blij kind voor ons uit hopsend.

Na honderdvijftig meter kwamen we bij de juiste kamerdeur, opende die en als een lauwe doek sloeg de geur van het bejaardenhuis ons in het gezicht. Het interieur deed me denken aan het zorgcentrum waar mijn moeder veertien jaar, tot aan haar dood, verbleef. Witte kale muren. Nou, niet helemaal, boven het bed een klein schilderij, dat je alleen dan kon zien als je je hoofd in een bocht kon draaien, zoals alleen een uil kan. De badkamer had een kleuter wc, er was een kastwand met drie aaneengeschakelde kasten, die alle leeg zouden blijven, een halletje, een tv.

We deden de tv aan, zodat Rudi BBC kon kijken, trokken onze zwemkleding aan en togen naar het zwembad om, voordat we de grens over zouden gaan voor een avondmaaltijd, een frisse duik te nemen. En natuurlijk de sauna. En, wat bleek, ook nog het stoombad. Wat een verwennerij.

In badpak met handdoek omgeknoopt liepen we nog twintig meter naar de toegangsdeur van het watercomplex. Het zwembad oogde vrolijk, met allerlei schilderingen van Italiaanse taferelen uit vervlogen tijden. Doorkijkjes vanaf een bergpoort naar steden, pergola’s. Prachtig. De bar, aan de zijkant langs het water, was gesloten. Maar blijkbaar in gebruik tijdens feesten, of misschien met zwemles voor de buurtkinderen. We namen een duik. De bodem deed ons denken aan ons bezoek aan he Poolse hotel, anderhalf jaar geleden. De bekleding bestond uit een soort plastic laken, het bubbelde en was aan de kant losgeraakt. Aan de randen van het bad de bekende grijze vettige streep. Vroeger, toen ik nog in zwembaden werkte, was er altijd een periode dat het gesloten was om onder meer deze vetranden te schrobben. Randjes schrobben, heette dat. Het was een mengsel van aangekoekt huidvet, zeep (wellicht) en andere ongerechtigheden. We besloten naar de sauna te gaan. Het was een piepklein hokje. Ongeveer één meter twintig breed met een heel klein bankje. We namen plaats. De deur sloot niet. Je moest met geweld tekeer gaan om het een beetje dicht te houden. Het werd langzaamaan warm, nadat we de knop hadden ingedrukt. Maar omdat het een infraroodsauna was, zou je iets moeten kunnen zien.  Iets roods. Maar we zagen niets. Wel voelden wel achter ons een hitte opstijgen, het knetterde. Ik keek om. Daar zag ik ijzerdraadjes, gloeidraadjes, zoals bij een elektrisch badkamerkacheltje, zo’n ouderwets exemplaar. Er was nauwelijks bescherming dus je liep gerede kans je rug te verbranden. We bleven even zitten maar omdat het geknetter niet van de lucht was en steeds bedreigender begon te klinken, besloten we er uit te gaan. De deur opende zich vanzelf, vanwege het kapotte sluitmechanisme. Gelukkig.

Even kregen we een gevoel hoe het moest zijn op een elektrische stoel, gebruikt in bepaalde Verenigde Staten. Griezelig.

Het stoombad bood uitkomst, het was lekker warm, de opgespaarde druppels vielen met zo’n vijftig graden warmte op je benen. Maar die kon je ontwijken.

De rekening was, voor dit aanbod veel te hoog. Twee personen, één overnachting, hondje mee (à € 15 p.n.), toch zo rond de honderd en vijf euro. Gelukkig zou de evaluatie enquête binnenkort komen. Na invulling kreeg ik, te gebruiken bij een volgende overnachting, een aanbieding: ‘High Tea voor twee personen voor de helft van de prijs.’  …………..